"Van de laagste kerker tot de hoogste top vocht ik met hem, de Balrog van Morgoth. Totdat ik uiteindelijk mijn vijand neersloeg en zijn ruïne op de berghelling sloeg. De duisternis nam me in bezit en ik dwaalde af van gedachten en tijd. Sterren draaiden boven mijn hoofd en elke dag was zo lang als de levensduur van de Aarde. Maar het was niet het einde. Ik voelde weer leven in me. Ik ben teruggestuurd... tot mijn taak erop zit."
Hun Hobbitvrienden volgend, betreden Aragorn, Legolas en Gimli de duisternis van het oude woud van Fangorn. Donker en gevaarlijk is dit oude woud, een overblijfsel van het grote woud dat ooit een groot deel van het woeste land ten oosten van de bergen bedekte. Terwijl de knoestige bomen die over hen heen hangen onheilspellend tegen elkaar beginnen te kreunen, worden de drie jagers geattendeerd op de aanwezigheid van een mysterieuze, geklede figuur.
de Witte Tovenaar nadert,' waarschuwt Legolas, en in de verwachting dat hun vijand Saruman zal verschijnen, laat het trio zwaard, bijl en pijl los, alleen om te worden gedwarsboomd door een verblindende magie. Snel overwonnen, keren de gedachten van de vrienden naar het ergste en in ergernis en angst eisen ze dat hun vijand zich bekend maakt.
Maar het einde is deze dag nog niet gekomen, want als het schitterende licht vervaagt en zijn grijze mantel valt, staat er voor hen geen gevallen tovenaar, maar een vriend van buiten de grenzen van de sterfelijke wereld, Gandalf, die is teruggekeerd.
'Ik ben Gandalf de Witte, en ik kom naar jullie terug nu het tij keert.'